Wanneer gebruik je dt en wanneer gebruik je d?

In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt. Test je kennis, speel de dt-foutenquiz! Lees verder »

Bron: schooltv.nl

Hoe weet je of het d of dt?

Er is ook een trucje om te achterhalen of u aan het eind van het voltooid deelwoord -t of -d moet schrijven. U kunt daarvoor vergelijken met de verledentijdsvorm. Als die op -de(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -d. Als de verledentijdsvorm op -te(n) eindigt, krijgt ook het voltooid deelwoord een -t. Lees verder »

Hoe kan ik Dt-fouten vermijden?

Dt-fouten voorkomen met de smurfenregel Een bekend ezelsbruggetje voor werkwoordspelling in de onvoltooid tegenwoordige tijd is de 'smurfenregel'. Het is eigenlijk heel simpel: vervang een werkwoord in de tegenwoordige tijd door een vorm van 'smurfen' en je hoort meteen of er een -t achter moet. Lees verder »

Bron: hulc.nl
Gerelateerd aan Wanneer gebruik je dt en wanneer gebruik je d?