Hoe weet je of je D of T moet gebruiken?
Voltooid deelwoord = stam + d/t Die bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord “zijn” of “hebben” en een voltooid deelwoord. De werkwoorden waarvan de werkwoordstam op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “t” erachter. Werkwoorden waarvan de stam niet op een letter uit 't kofschip eindigt, krijgen een “d”. Lees verder »
Hoe maak je nooit meer dt fouten?
- Is het onderwerp ik? Dan schrijf je altijd de ik-vorm. Er bestaan géén werkwoorden waarbij de ik-vorm eindigt op –dt.
- Is het onderwerp jij/hij/zij of het? Dan schrijf je altijd ik-vorm + t. Dus kan de persoonsvorm nooit op een d eindigen.
- Lees verder »
Hoe weet je of het woord eindigt op d of t?
Slide 14 - Video. Als het woord géén persoonsvorm is, dan gebruik je de verlengproef om te horen of je een -t of een -d aan het eind van een woord moet schrijven. Je maakt het woord met een t-klank langer met -e, -en of -ig. Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven. Lees verder »
Wie bepaalt met d of t?
Waarom gaat het zo vaak fout? Allereerst: het moet natuurlijk bepaalt met een 't' zijn: hij bepaalt, zij bepaalt, wie bepaalt dat. En daar is een heel simpele regel voor: stam van het werkwoord + t. Lees verder »